Nationale Militie - Wetten en Besluiten
Nationale Militie - Reglementen Geneeskundig onderzoek 1918
Op 25 maart 1918 is Koninklijk Besluit nr 209 van 1918 getekend, met een herziening van de regels voor het geneeskundig onderzoek van zowel de verplichte als de vrijwillige dienst. et reglement is in werking getreden per 15 april 1918, waarbij een aantal voorgaande Koninklijke besluiten ingetrokken zijn. Zie artikel 13 voor de specifieke gegevens daarvan.
In dit Koninklijk besluit zijn twee lijsten uitgegeven. Lijst A voor een grote groep militairen, waaronder de dienstplichtigen voor de Nationale Militie en Lijst B voor het personeel van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Marine-Reserve.
Vanwege de lengte van de teksten is dat op deze website in een aantal onderdelen gesplitst:
- de tekst van het Koninklijk besluit zelf (hieronder op deze pagina)
- Lijst A omtrent de geschiktheid voor de dienst bij de landmacht, voor zowel dienstplichtigen als vrijwilligers (beroeps).
- Lijst B omtrent de geschiktheid voor de dienst bij de Koninklijke Marine en de Koninklijke Marine-Reserve.
Over het algemeen zal voor (eventuele) informatie over de geschiktheid van militaire voorouders gebruik gemaakt moeten worden van de informatie in Lijst A.

(N°. 209) BESLUIT van den 25den Maart 1918, houdende vaststelling van een reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst.
WIJ WILHELMINA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Oorlog en van Marine en van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, van 14 Januari 1918, Kabinet, lr. S6;
Overwegende, dat het wenschelijk is nieuwe regelen te stellen voor het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid, zoowel voor den verplichten als voor den vrijwilligen krijgsdienst;
Gelet op:
Art. 58, tweede lid, 2°., en vierde lid, en art. 100, eerste lid, a, van de Militiewet;
Art. 9, eerste lid, en art 37, vierde lid, b, van de Landweerwet;
Art. 8, derde en vierde lid, en art. 16, eerste lid, 2°., van de Landstormweg;
De Bevorderingswet voor de landmacht 1902;
De Bevorderingswet voor de zeemacht 1902;
De Pensioenwet voor de landmacht 1902;
De Pensioenwet voor de zeemacht 1902;
De Wet voor het reservepersooneel der landmacht 1905;
De wet van 12 Juli 1895 (Staatsblad n°. 104); en
De wet van 2 Augustus 1880 (Staatsblad n°. 145);
Den Raad van State gehoord (advies van 19 Februari 1918, no. 59);
Gezien het nader gemeenschappelijk rapport van Onze voornoemde Ministers van 22 Maart 1918, afd. Dienstplicht, no. 145 M;
Hebben goedgevonden en verstaan vast te stellen de volgende bepalingen, welke met de daarbij behoorende lijsten A en B zullen uitmaken het
MILITAIR KEURINGSREGLEMENT.
Artikel 1.
1. De geschiktheid voor den dienst wordt onderzocht en beoordeeld naar dit reglement.
2. Voor de toepassing van dit reglement worden de te onderzoeken personen verdeeld in de volgende groepen:
Groep 1. Ingeschrevenen voor de militie en ingelijfden bij de militie, die niet langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn geweest (zie art. 2, 1ste, 3de, 4de en 5de lid).
Groep 2. Ingelijfden bij de militie, die langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn geweest (zie art. 2, 2de en 5de lid).
Groep 3. Adspirant-vrijwilligers bij de landweer (zie art. 2, 1ste en 5de lid).
Groep 4. Dienstplichtigen bij de landweer (zie art. 2, 2de en 5de lid).
Groep 5. Dienstplichtigen bij den landstorm, die niet langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn geweest (zie art. 2, 1ste, 3de, 4de en 5de lid).
Groep 6. Dienstplichtigen bij den landstorm, die langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn geweest (zie art. 2, 2de en 5de lid).
Groep 7. Dienstplichtigen bij het reservepersoneel der landmacht (uit de militie afkomstige officieren) (zie art. 2, 2de en 5de lid).
Groep 8. Personen, niet begrepen onder groepen 3, 9, 12, 13, 14,15, 16, 17, 18, 19 en 20, die tot vrijwilligen dienst bij de landmacht wenschen te worden toegelaten (zie art. 3 en art 4, 1ste lid).
Groep 9. Ingelijfden bij de militie en dienstplichtigen bij de landweer en den landstorm, die tot vrijwilligen dienst bij hun dienst, wapen of korps wenschen te worden toegelaten (zie art. 3 en art. 4, 2de lid).
Groep 10. Personen, wier overgang naar of bestemming voor den dienst bij het reservepersoneel der landmacht geen verband houdt met vroegeren dienst (reservekader enz.) (zie art. 5, 2de lid).
Groep 11. Personen, wier overgang naar of bestemming voor den dienst bij het reservepersoneel wel verband houdt met vroegeren vrijwilligen dienst (zie art. 5, 3de lid).
Groep 12. Adspirant-cadetten voor de Cadettenschool (zie art. 6).
Groep 13. Adspirant-cadetten voor de Koninklijke Militaire Academie, voor zoover zij niet van de Cadettenschool afkomstig zijn en plaatsing wenschen bij het wapen der infanterie (zie art. 6).
Groep 14. Adspirant-cadetten voor de Koninklijke Militaire Academie, voor zoover zij niet van de Cadettenschool afkomstig zijn en plaatsing wenschen bij het wapen der cavalerie of artillerie (zie art. 6).
Groep 15. Adspirant-cadetten voor de Koninklijke Militaire Academie, voor zoover zij niet van de Cadettenschool afkokmstig zijn en plaatsing wenschen bij het wapen der genie (zie art. 6).
Groep 16. Zij, die voor plaatsing bij het Instructie-Bataljon, de Instructie-Compagnie of een cursus wenschen in aanmerking te komen (zie art. 6).
Groep 17. Zij, die voor plaatsing bij de Instructie-Batterij wenschen in aanmerking te komen (zie art. 6).
Groep 18. Zij, die voor plaatsing in aanmerking wenschen te komen bij den Hoofdcursus, voor zoover zij niet van een cursus afkomstig zijn en plaatsing wenschen bij het wapen der infanterie (zie art. 6).
Groep 19. Zij, die voor plaatsing in aanmerking wenschen te komen bij den Hoofdcursus, voor zoover zij niet van een cursus afkomstig zijn en plaatsing wenschen bij het dienstvak der militaire administratie (zie art. 6).
Groep 20. Zij, die een vrijwillige verbintenis wenschen aan te gaan als officier van gezondheid, militair apotheker, militair apothekersbediende of militair paardenarts bij de landmacht, alsmede studenten in de geneeskunde, die wenschen te worden toegelaten tot de verbintenis om na het verkrijgen van den titel van arts een benoeming tot officier van gezondheid der 2de klasse bij de landmacht aan te nemen (zie art. 6).
Groep 21. Adspirant-cadetten voor de Koninklijke Militaire Academie, afkomstig van de Cadettenschool (zie art. 6, 3de lid).
Groep 22. Leerlingen van een cursus, die voor plaatsing bij den hoofdcursus wenschen in aanmerking te komen (zie art. 6, 3de lid).
Groep 23. Cadetten en leerlingen bij den Hoofdcursus, alsmede studenten voor den geneeskundigen dienst der landmacht, die voor een benoeming tot officier in aanmerking komen (zie art. 6, 3de lid).
Groep 24. Personen, die tot vrijwilligen dienst bij den landstorm wenschen te worden toegelaten (zie art. 7).
Groep 25. Personen, die bij de landmacht of bij den landstorm dienen krachtens een verbintenis of een benoeming (zie art. 8, 1ste lid).
Groep 26. Personen, die tot vrijwilligen dienst bij de zeemacht wenschen te worden toegelaten (zie art. 9).
Groep 27. Personen, die bij de zeemacht dienen krachtens een verbintenis of een benoeming (zie art. 10).
3. Wij behouden Ons voor, ten aanzien van bijzonderen categorieën der onder de groepen 8, 9, 24 en 26 bedoelde personen afwijkende bepalingen vast te stellen of Onzen Minister van Oorlog of van Marine tot het vaststellen van zoodanige bepalingen te machten.
Artikel 2.
(in de kantlijn staat: Ongeschiktheid van ingeschrevenen voor de militie, van militie- en landstormdienstplichtigen in de eerste vier maanden en van landweervrijwilligers.)
1. De in art. 1 onder groepen 1, 3 en 5 bedoelde personen worden ongeschikt geacht:
a. indien hun lichaamsbouw of gezondheid doet verwachten, dat zij niet zullen voldoen aan de eischen van den dienst of niet bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan den dienst verbonden;
b. indien met genoegzame zekerheid kan worden aangenomen, dat zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst A vermeld, en herstel binnen korten tijd niet mogelijk wordt geacht, tenzij van een overplaatsing bij een ander wapen of korps opheffing der bezwaren kan worden verwacht.
(in de kantlijn staat: Ongeschiktheid van dienstplichtigen bij de militie en bij den landstorm na vier maanden dienst, alsmede van dienstplichtigen bij de landweer en bij het reservepersoneel der landmacht.)
2. De in art. 1 onder groepen 2, 4, 6 en 7 bedoelde personen worden geacht ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien zij ziekten of gebreken hebben, in Kolom I van lijst A vermeld, voor zoover deze geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd en deze zieken of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval:
Deze personen buiten staat stellen om hun dienst naar eisch te verrichten en van een overplaatsing bij een ander wapen of korps geen opheffing der bezwaren kan worden verwacht; of wel
Gevaar opleveren, dat de uitoefening van den dienst hun gezondheid of die van anderen ernstig zal benadeelen.
(in de kantlijn staat: Mindere geschiktheid van ingeschrevenen voor de militie en voor den landstorm.)
3. Ingeschrevenen voor de militie en voor den landstorm, voor zoover zij niet ongeschikt zijn, worden minder geschikt geacht voor een bepaalden dienst, een bepaald wapen of korps:
a. indien zij gebreken hebben, in kolom II van lijst A vermeld als leidende tot verklaring van minderen geschiktheid voor dien dienst, dat wapen of dat korps;
b. indien zij ziekten of gebreken hebben, niet in voornoemde kolom II vermeld, welke naar den uitslag van het geneeskundig onderzoek eveneeens tot mindere geschiktheid aanleiding geven.
(in de kantlijn staat: Minderen geschiktheid van ingelijfden bij de militie en dienstplichtigen bij den landstorm in de eerste vier maanden.)
4. Ingelijfden bij de militie en dienstplichtigen bij den landstorm, die niet langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn en behelp zijn met ziekten of gebreken, in het derde lid onder a en b genoemd, worden, wanneer deze blijken ongeneeslijk te zijn en zij deze personene buiten staat stellen om hun dienst naar eisch te verrichten, of gevaar opleveren, dat de uitoefening van dien dienst hun gezondheid ernstig zal benadeelen, door Onzen Minister van Oorlog of van Marine bestemd voor een anderen dienst of overgeplaatst naar een ander wapen of korps, waarbij deze bezwaren niet of in mindere mate zijn te duchten, indien het belang van den dienst daartegen overigens geen beletsel vormt.
(in de kantlijn staat: Geneeskundige hulpmiddelen in dienst.)
5. Ingelijfden bij de militie en de in art. 1 onder de groepen 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bedoelde personen, die ten gevolge van ziekten of gebreken, welke hen niet ongeschikt maken, hun dienst slechts met een hulpmiddel als een bril, breukband, elastieken kous of dergelijke naar eisch kunnen verrichten, zijn tot het gebruik van dit hulpmiddel verplicht of worden overgeplaatst naar een ander wapen of korps, waarbij de dienst zonder dit hulpmiddel kan worden verricht, indien het belang van den dienst daartegen overigens geen beletsel vormt.
(in de kantlijn staat: Verklaringen bij het geneeskundig onderzoek.)
6. Bij het onderzoek slaan de geneeskundigen acht op den inhoud van verklaringen, welke tot staving van beweerde ongeschiktheid hun worden getoond of overgelegd. De verklaringen worden als hulpmiddel bij het onderzoek, niet als bewijsmiddel beschouwd. Verklaringen betreffende ingeschrevenen voor de militie en voor den landstorm moeten voorzien zijn van een handteekening, voor echt verklaard door den burgemeester.
Artikel 3.
(in de kantlijn staat: Algemeene eischen van geschiktheid.)
1. Tot vrijwilligen dienst, zoowel bij de landmacht als bij de zeemacht, worden in het algemeen slechts die personen geschikt geacht, wier lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij zullen voldoen aan de eischen van den dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan den dienst verbonden.
2. Aan de voorwaarden, in het vorig lid bedoeld, worden geacht te voldoen alle personen, die evenredig gevormd zijn, een normalen lichaamsbouw bezitten en geen ziekten of gebreken hebben, of wier toestand geen ziekten of gebreken doet vermoeden.
3. Geringe, voor de uitoefeningen van den dienst niet hinderlijke, afwijkingen van den regelmatigen bouw van het lichaam of van zijn deelen en die ziekten of gebreken, welke op de algemeene gezondheid van den man geen nadeeligen invloed oefenen en waarvan verergering niet waarschijnlijk is te achten, worden beschouwd de geschiktheid voor den dienst niet uit te sluiten, tenzij eenige dezer door hun gelijktijdig bestaan ernstigen twijfel omtrent de geschiktheid wekken.
Artikel 4.
(in de kantlijn staat: Adspirant-vrijwilligers landmacht.)
1. De in art. 1 onder groep 8 bedoelde personen worden, met inachtneming van het voorbehoud, in het derde lid van art. 1 vermeld, geschikt geacht voor een bepaalden dienst of een bepaald wapen of korps, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, mits zij vrij zijn van ziekten en gebreken, in kolom I van lijst A vermeld, en ook van die ziekten of gebreken, welke in kolom II van lijst A zijn vermeld als deze personen ongeschikt makende voor den dienst, het wapen of het korps, waarbij de verbintenis wordt gewenst.
(in de kantlijn staat: Overgang van verplichten tot vrijwilligen dienst.)
2. Ingelijfden bij de militie en dienstplichtigen bij den landstorm, die langer dan vier maanden in werkelijken dienst zijn geweest, en dienstplichtigen bij de landweer, van wie is gebleken of verwacht kan worden, dat zij hun dienst naar eisch kunnen verrichten, kunnen tot vrijwilligen dienst bij hun dienst, wapen of korps worden toegelaten, ook al zijn zij behept met ziekten of gebreken, in kolom I van lijst A vermeld.
Artikel 5.
(in de kantlijn staat: Reservepersoneel landmacht.)
1. Ten aanzien van den dienst bij het reservepersoneel der landmacht geldt het bepaalde in de volgende leden.
2. De personen, wier overgang naar of bestemming voor den dienst bij het reservepersoneel der landmacht geen verband houdt met vroegeren vrijwilligen of verplichten dienst, worden voor den dienst bij dit personeel geschikt geacht, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, in kolom I van lijst A vermeld.
(in de kantlijn staat: na voorafgaanden dienst.)
3. De personen, wier overgang naar of bestemming voor den dienst bij het reservepersoneel der landmacht wel verband houdt met vroegeren vrijwilligen of verplichten dienst, van wie gebleken is of verwacht kan worden, dat zij hun dienst naar eisch kunnen verrichten, worden voor den dienst bij dit personeel geschikt geacht, ook al zijn zij behelpt met ziekten of gebreken, in kolom I van lijst A vermeld.
Artikel 6.
(in de kantlijn staat: Adspirant-leerlingen van een opleidingsinrichting, adspirant-officieren van gezondheid, militaire apothekers, militaire apothekers-bedienden, paardenartsen.)
1. De personen, bedoeld in art. 1 onder groepen 12 tot 20, worden geschikt geacht voor de door hen gewenschte plaatsing, toelating of verbintenis, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld.
2. Tot de ziekten en gebreken, die deze personen niet ongeschikt maken voor de door hen gewenschte plaatsing, toelating of verbintenis, behooren niet alleen die, in kolom III van lijst A aangegeven, naar de daar gemaakte onderscheidingen, maar ook andere in lichten graad bestaande ziekten en gebreken, welke volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige evenmin hinderlijk zijn voor de uitoefening van den dienst of voor de opleiding, waarbij de verbintenis wordt gewenscht.
(in de kantlijn staat: Eischen bij overgang van Cadettenschool naar de Koninklijke Militaire Academie, van een cursus naar den Hoofdcursus en bij benoeming van cadetten, leerlingen van den Hoofdcursus en studenten voor den geneeskundigen dienst tot officier.)
3. De personen, bedoeld in art. 1 onder de groepen 21, 22 en 23, worden geschikt geacht voor de door hen gewenschte plaatsing of benoeming, indien zij voldoen aan de algemeene eischen, in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, in kolom I van lijst A vermeld.
Artikel 7.
(in de kantlijn staat: Adspirant-vrijwilligers landstorm.)
De in art. 1 onder groep 24 bedoelde personen worden, met inachtneming van het voorbehoud, in het derde lid van art. 1 vermeld, geschikt geacht voor een bepaalden dienst, indien hun lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij zullen voldoen aan de eischen van dien dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan dien dienst verbonden. Het behept zijn met ziekten of gebreken, die het naar eisch verrichten van den te vervullen dienst niet verhinderen, is geen beletsel voor hun toelating.
Artikel 8.
(in de kantlijn staat: Vrijwilligers, bij de landmacht en bij den landstorm diendende.)
1. De in art. 1 onder groep 25 bedoelde personen worden ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst A vermeld, voor zover deze geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd, en deze ziekten of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval, deze personen buiten staat stellen om den dienst welke hun wordt opgedragen, naar eisch te verrichten of gevaar opleveren, dat de uitoefening van den dienst hun gezondheid of die van anderen ernstig zal benadeelen.
(in de kantlijn staat: Geneeskundige hulpmiddelen in dienst.)
Wanneer echter de dienst met een hulpmiddel als een bril, breukband, elastieken kous of dergelijke naar eisch kan worden verricht, worden zij niet ongeschikt geacht. Zij zijn alsdan tot het gebruik van het hulpmiddel verplicht.
(in de kantlijn staat: Onderzoek bij overplaatsing.)
2. Hij, die bij de landmacht dient krachtens een verbintenis of een benoeming, wordt niet bij een anderen dienst of een ander wapen of korps overgeplaatst, alvorens bij een nieuw geneeskundig onderzoek voor dien dienst, dat wapen of dat korps geschikt te zijn bevonden.
Artikel 9.
(in de kantlijn staat: Adspirant vrijwilligers zeemacht.)
1. De in art. 1 onder groep 26 bedoelde personen worden geschikt geacht, indien zie voldoen aan de algemeene eischen in art. 3 gesteld, en vrij zijn van ziekten en gebreken, welke hen volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige ongeschikt maken voor de door hen gewenschte verbintenis.
(in de kantlijn staat: Omschrijving geneeskundige eischen.)
2. Tot de ziekten en gebreken, die deze personen niet ongeschikt maken voor de door hen gewenschte verbintenis, behooren niet alleen die, in kolom II van lijst B aangegeven, maar ook andere in lichten graad bestaande ziekten en gebreken, welke volgens het oordeel van den onderzoekenden geneeskundige evenmin hinderlijk zijn voor de uitoefening van den dienst.
(in de kantlijn staat: Koninklijke Marine-Reserve.)
3. Personen, die tot vrijwilligen dienst bij de Koninklijke Marine-Reserve wenschen te worden toegelaten, worden geschikt geacht, indien hun lichaamsbouw en gezondheid doen verwachten, dat zij zullen voldoen aan de eischen van den dienst en bestand zullen zijn tegen de vermoeienissen, aan den dienst verbonden. Het behept zijn met ziekten of gebreken, waarmede de te vervullen dienst naar eisch kan worden verricht, is geen beletsel voor toelating. Zij behooren evenwel aan de eischen, die in kolom II van lijst B aan het gezichtsvermogen gesteld zijn, te voldoen.
(in de kantlijn staat: Verbintenis bij de Koninklijke Marine-Reserve na ontslag uit den zeedienst.)
4. Zij die, nadat hun een eervol ontslag uit den zeedienst is verleend, een verbintenis wenschen aan te gaan bij de Koninklijke Marine-Reserve, worden geschikt geacht, indien zij geen ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst B vermeld.
Artikel 10.
(in de kantlijn staat: Vrijwilligers, bij de zeemacht dienende.)
1. De in art. 1 onder groep 27 bedoelde personen worden ongeschikt geacht voor de verdere waarneming van den dienst, indien zij ziekten of gebreken hebben, in kolom I van lijst B vermeld, voor zoover deze geoordeeld worden ongeneeslijk te zijn of de genezing daarvan vruchteloos is beproefd en deze ziekten of gebreken, zoowel in het eene als in het andere geval, deze personen buiten staat stellen om den dienst, welke hun wordt opgedragen, naar eisch te verrichten of gevaar opleveren, dat de uitoefening van den dienst hun gezondheid of die van anderen ernstig zal benadeelen, en behoudeens het bepaade in art. 12, derde lid.
(in de kantlijn staat: Geneeskundige hulpmiddelen in dienst.)
Wanneer echter de dienst met een hulpmiddels als een bril, breukband, elastieken kous of dergelijke naar eisch kan worden verricht, worden zij niet ongeschikt geacht. Zij zijn alsdan tot het gebruik van het hulpmiddels verplicht.
(in de kantlijn staat: Nieuwe verbintenis.)
2. De in art. 1 onder groep 27 bedoelde personen beneden den rang van officier, die een nieuwe dienstverbintenis wenschen aan te gaan of hun verbintenis wenschen te verlengen, worden opnieuw geneeskundig onderzocht.
Artikel 11.
(in de kantlijn staat: Heelkundige kunstbewerking.)
Ieder militair, die de vereischte geschiktheid mist, docht te wiens aanzien een heelkundige kunstbewerking uitzicht zou geven op het verkrijgen of herkrijgen van de geschiktheid, wordt, indien hij er niet in toestemt deze kunstbewerking te ondergaan, ongeschikt geacht.
Artikel 12.
(in de kantlijn staat: Gezichtsscherpte.)
1. Bij het onderzoek naar de gezichtsscherpte wordt gebruik gemaakt hetzij van de letters en figuren, behoorende bij een van de Nederlandsche uitgaven der "Optotypen tot bepaling der gezichtsscherpte" door H. Snellen, volgens de daarbij aangegeven methode, hetzij van letters en figuren, op hetzelfde beginsel berustende.
(in de kantlijn staat: Kleuronderscheidingsvermogen.)
2. De methoden van onderzoek naar het kleuronderscheidingsvermogen (K.O.V.) en hetgeen in den zin van dit reglement wordt verstaan onder volkomen en onvolkomen K.O.V. van hen, bij wie onvolkomen K.O.V. reden geeft om hen voor een bepaalden dienst, een bepaald wapen of korps ongeschikt of minder geschikt te achten, worden door of vanwege Onze Ministers van Oorlog en van Marine, elk voor zoover zijn ambtsgebied betreft, aangegeven.
(in de kantlijn staat: K.O.V. bij dienenden.)
3. Ten aanzien van hen, die reeds bij de zeemacht in dienst zijn bij de inwerkingtreding van dit reglement, wordt onder onvolkomen K.O.V. in den zin van dit reglement verstaan een vermindering van den kleurenzin voor opvallend en doorvallend licht tot beneden 2/3, volgens de methode van Donders, bij het zien met beide oogen gelijktijdig en eventueel met gebruik van de toegestane glazen.
Artikel 13.
1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid wordt dit reglement toegepast van 15 April 1918 af en vervallen met ingang van dien datum de Koninklijke besluiten van:
30 Mei 1904 (Staatsblad n°. 113);
29 September 1908 (Staatsblad n°. 305);
23 Mei 1912 (Staatsblad n°. 173) en
26 Juli 1904 (Staatsblad n°. 196).
2. Dit reglement is tot een door den Commandant der Zeemacht en Hoofd van het Departement der Marine in Nederlandsch-Indië te bepalen datum niet van toepassing op het onder diens bevelen dienende personeel van de Koninklijke Marine. Tot dien datum blijven de in het eerste lid vermelde besluiten voor dat personeel gelden.
Artikel 14.
Dit besluit treeds in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst.
Onze Ministers van Oorlog, van Marine en van Binnenlandsche Zaken zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behoorende lijsten gelijktijdig in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Koloniën en aan den Raad van State.
's-Gravenhage, den 25sten Maart 1918.
WILHELMINA
De Minister van Oorlog,
DE JONGE.
De Minister van Marine,
J. J. RAMBONNET.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
CORT V. D. LINDEN.
Uitgegeven den vijfden April 1918.
De Minister van Justitie,
B. ORT.

Bron:
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1918, 01-01-1918. Geraadpleegd op Delpher op 11-10-2018.
Direct naar Staatsblad 209 met het betreffende Koninklijk besluit.
