Nationale Militie - Wetten en Besluiten
Nationale Militie - Reglement Visiteren der manschappen 1816
Op 22 maart 1816 is een "Reglement op visiteren van manschappen" verschenen. Hierin zijn een aantal gebreken gemeld, voor welke een persoon al dan niet geheel afgekeurd voor de militaire dienst. Dit geldt voor zowel de armee als de Nationale Militie.
Voor dit reglement is geen (Koninklijk) besluit gevonden, daarom is dit reglement hier zo geplaatst.

REGLEMENT, op het visiteren van
manschappen, of zij al of niet tot den
militairen dienst geschikt zijn.
Van den 22sten Maart 1816.
Alle personen, welke bij hun engagement voorloopig gevisiteerd zijn, zullen andermaal, met de meeste naauwkeurigheid, bij de korpsen worden onderzocht, aan welke zij worden toegewezen; dit onderzoek zal geschieden door den chirurgijn-majoor, bij het korps of in het garnizoen aanwezig, of, bij ontstentenis, door den chirurgijn-majoor die zich meest in de nabijheid bevindt.
De gebreken, welke de genen, die er mede behebt zijn, voor den militairen dienst ongeschikt maken, zijn de navolgende:
EERSTE AFDEELING.
Gebreken, door welke men voor den dienst volstrekt buiten staat is.
1°. | Ontbering van het gezigt. Men zal het toeval behooren op te geven, het welk dit gebrek heeft veroorzaakt, of de ziekte, welke hetzelfde onderhoudt, als oog-ontsteking, verwonding, enz. | |
2°. | Het geheel verlies van den neus. Vooral wanneer dit een zeer afschuwelijk aanzien geeft, en de ademhaling daardoor moeijelijk is. | |
3°. | Ontbering van de stem en spraakvermogen en volslagen doofheid. | |
4°. | Groote en ongeneesbare krop- en kliergezwellen, welke de ademhaling doorgaande hinderen. | |
5°. | Het verlies van een arm, been, voet en hand, ook de onherstelbare verstijving van een dezer leden. | |
6°. | Gezwellen aan de voornaamste takken der slagaderen. | |
7°. | Krom gebogene lange beenderen of uitwassen, ten gevolge van engelsche ziekte aan de beenderen, in die mate dat de beweging der ledematen, daardoor klaarblijkelijk verhinderd wordt. Andere ziekte van de beenderen, hoewel van belang en in het oog vallende, leveren soms eenige twijfel op, waaromtrent dan door het geneeskundig bestuur zal worden beslist. | |
8°. | Het mank gaan, mits ten vollen consterende, van welke oorzaak het ook oorspronkelijk moge zijn; voorts ook eene aanmerkelijke en blijven inkorting van de buig- of intrek-spieren van eenig lid, gelijk ook derzelver verlamming of een onveranderlijken staat van verslapping, welke de vrije beweging der ledematen verhindert. | |
9°. | De staat van vermagering en gedecideerde uitputting van eenig deel, gecaracteriseerd door teekenen van tering. |
TWEEDE AFDEELING
Gebreken- of ziekten, welke een volstrekt of betrekkelijk onvermogen tot den dienst
daarstellen, welker karakter, hoewel ook tot zware belangrijke gebreken
behoorende, nogtans minder tastbaar is, dan in de voorgaande
afdeeling, en welker kennis en beoordeling eene
meer grondige oplettendheid vereischen.
1° | Groote beleedigingen van den hoofdschedel (cranium) voortkomende uit groote wonden, door persing of indrukking der beenderen, derzelve uitbotting of verlies; alzoo hieruit somtijds de navolgende toevallen ontspruiten en meestal vele derzelver te zamen als: beroering der verstandelijke vermogens, suizeling, doofheid, slaperigheid, zenuwachtige of spasmodique toevallen, dikwijls verzeld met hardnekkige pijn in het hoofd. | |
2° | Het verlies van het regter-oog of van het gebruik van hetzelve. Dit gebrek maakt de individus ongeschikt om als soldaat in de linie te fungeren, doch stelt hen niet buiten staat voor den dienst bij den trein. | |
3° | De ongeneeslijke tranenfistel, chronische en menigvuldige terugkeerende oog-ontstekingen, als ook de tot eene hebbelijkheid gewordene ziekten der oogleden en traanwegen, wanneer zij zulk eene hoogte bereikt hebben, dat zij het zien hinderlijk zijn. | |
4° | Zwakheid van het gezigt, aanhoudende gebreken van hetzelve, welke, de voor den militairen dienst zoo noodige onderscheiding der voorwerpen op eenen zekeren afstand, verhinderen, b.v. het gebrek van bijziende te zijn, (Miopia), de schemering der oogen (Nyctalopia), enz.; het scheelzien verhindert den militairen dienst niet. Het onderzoek van de gebreken van het gezigt is somtijds moeijelijk en twijfelachtig; vooral bij de nationale militie, dient de officier van gezondheid, met de visitatie belast, altijd met de meeste voorzigtigheid te werk te gaan, wanneer hij deswegens uitspraak doet. Miopes (de gene die bijziende zijn) die zich, om eenigermate duidelijk te zien, moeten bedienen van een bril bij geaccrediteerde brillenmakers onder n°. 10 bekend, zijn buiten staat, gelijk ook Presbita (verziende) welke een bril moeten gebruiken van 5 duim brandpunt. | |
5° | De mismaaktheid van de neus, vooral als dezelve de ademhaling moeijelijk maakt, de kwaadaardige neuszweer (Ozena) en ieder hardnekkige zweer in de neusholten en het verhemelte, de beenzweer in deze deelen en de slijmprop-gezwellen (Polypi) indien dezelve ongeneeslijk worden geoordeeld. | |
6° | Eene ongeneeslijke stinkende adem, stinkende uitvloeisels uit de ooren, en eene dergelijke uitwaseming; zoo dra deze gebreken ongeneeslijk zijn. Soldaten, dewelke met deze gebreken mogten zijn aangenomen of dezelve gedurende hunnen dienst hebben bekomen, kwalificeren zich daardoor tot het paspoort. | |
7° | Het verlies van de snijtanden van de opper- en onderkaak te zamen, pijpzweren in de holten der kaakbeenderen, ongeneeslijke wangestalte in het een of ander van deze beenderen, hetzij door verlies van zelfstandigheid of door een ander toeval veroorzaakt, waardoor het afbijten der patronen, het kaauwen der spijzen of het gebruik van de spraak belemmerd wordt. Personen, welke de snij- en oogtanden missen, kunnen als trein-soldaten gebruikt worden, doch die gene, welke de bovenste of onderste snijtanden nog hebben, kunnen niet als onbekwaam voor den dienst als soldaat worden geconsidereerd. | |
8° | Ongeneeslijke speekselfistels, en onbewegelijkheid van den onderkaak, en ook van het hoofd (caput stipum). | |
9° | Bezwaarlijk neerslikken, vooral als hetzelve of uit eene verlamming van den slokdarm, of van het een of ander ongeneeslijk gebrek der deelen, die functie verrigten ontstaat. | |
10° | De aanhoudende en welbewezene gebreken van het gehoor en van de stem, zoo dra dezelve van dien aard zijn dat zij, als hinderlijk tot den militairen dienst, kunnen worden beschouwd, het stotteren, zoodra hetzelve zoo sterk is dat de zekerheid van eenen post daardoor zou kunnen worden gecompromitteerd. Komen twijfelachtige gebreken van dezen aard bij de visitatien der landmilitie voor, dan moeten derzelver echtheid, door een magistraatspersoon en drie getuigen uit dezelfde gemeente, waarin de persoon woonagtig is, worden getuigd; ook kunnen dergelijke personen somwijlen nog bij den trein worden geëmploijeerd. | |
11° | Scrophuleuse gezwellen en zweren. Meeste vindt men dezelve verbonden met opgezetten klieren en Cachexia. | |
12° | Gebogchelde, alsmede gene, welke een kromme ruggegraat hebben. | |
13° | De tering (Phtysis) in alle hare graden; de bewezene kortborstigheid (Asthma), alsmede het bloedspuwen (Haemopthisis). Bij de nationale militie eischen deze gebreken, indien dezelve niet zoo door het gestel der lijders als anderszins, duidelijk in de oogen vallen, het getuigenis van de doctoren, dewelke de lijders behandeld hebben. | |
14° | Breuken (Hernice) welke niet, of zeer bezwaarlijk door een band kunnen worden terug gehouden, alsmede Anus artificialis. Personen met dubbelde breuken moeten volstrekt afgewezen worden. | |
15° | De steen, het graveel, onwillekeurige afloop van de pis, of veelvoudige opstoppingen van dezelve, zoo als verder, alle zware ziekten en gebreken van de piswegen, fistels aan deze deelen enz., het zij dat dezelve als ongeneeslijk worden beschouwd, of dat zij de aanhoudende hulp van den genees- en heelkundige vorderen. Bij de nationale militie moet vooral de onwillekeurige afloop van de pis, proefondervindelijk in een hospitaal, of door een medicus die den lijder sedert jaren behandelt heeft, worden bevestigd. | |
16° | Een in den Annulus abdominalis terug gehouden testikel, vooral als dezelve pijnlijk is, de vleeschbreuk (Sarcocele), waterbreuk (Hydrocele) aderbreuk (Varicocele seu Circocele), en alle zware gebreken aan het Scrotum, de Testiculi en den zaadstreng (Funiculus spermaticus), voor zoo verre zij voor ongeneeslijk worden gehouden. | |
17° | Zwerende aambijen of takken, ongeneeslijke aarsfistels, hevige en periodieke vloeijingen van de aambijen, bloed-ontlastingen uit het darm-kanaal, onwillekeurige afgang der drekstoffen en vooral uitzakking van den endeldarm, (prolapsus Arii). Bij de nationale militie moeten deze gebreken door behoorlijke certifikaten van genees- en heelkundigen, die de lijders hebben behandeld, worden gestaafd. | |
18° | Het verlies van een van de duimen, van een kootje van een van de wijsvingers, of het verlies van een of meerdere vingers of teenen, alsmede, de onherstelbare verlorene beweging van een dezer deelen. -- Verkortingen of misvorming van armen of beenen, ten gevolge van arm- of been-breuken, welke de manschappen voor den dienst, in welken zij zouden optreden, ongeschikt maken. Hoewel de voorschreve infirmiteiten en verminkingen bij de nationale militie voor den infanterie-dienst kunnen vrijstellen, kunnen echter die gene welke dezelve hebben, somwijlen bij de kavalerie of trein geëmploijeerd worden. | |
19° | Onherstelbare wangestalte van handen of voeten of andere deelen, waardoor het marcheren of behandelen der wapens wordt bezwaarlijk of onmogelijk gemaakt. | |
20° | Groote en uitgebreide aderspatten (varices) en habituele zwelling der voeten en beenen | |
21° | Kankergezwellen, kankerzweren, verouderde zweren van eene kwaadaardige gesteldheid en welke als ongeneeslijk kunnen beschouwd worden. | |
22° | Groote en verouderde likteekens, vooral als zij door hare vasthechting de beweging van een der ledematen hinderen en met verlies van zelfstandigheid zijn vergezeld geweest. | |
23° | Zware beenziekten, zoo als groote been-uitwassen of been-knobbels (Exostoses), komplete stijvigheid der gewrichten (Anchylosis), beenzweer (Caries, Necrosis), de wind-doorn (Spina ventosa), gezwellen van het beenvlies, zoodra daar door de vrije beweging van het deel wordt belemmerd. | |
24° | Huidziekten, als zij besmettelijk, verouderd, erfelijk en hardnekkig te genezen zijn, zoo als (Tinea capitis) zeerhoofd, Herpes en verdere kwaadaardige huidziekten. Bij de nationale militie moet de ongeneeslijkheid dezer ziekten, door eene regelmatige maar vruchteloos afgeloopene behandeling in een daartoe bestemd hospitaal, bewezen worden. | |
25° | Een volmaakte bleekzuchtige staat van het ligchaam (Cachexia), ongeneeslijke schorbut en waterzucht. | |
26° | Groote zwakte en vermagering, te groote of te kleine gestalte, vooral in het eerste geval, als de persoon, zoo als men zegt, buiten zijne krachten gegroeid is. | |
27° | Het podegra en de heupjigt, verouderde jigt en rheumatieke pijnen, welke de vrije bewegingen der ledematen verhinderen. | |
28° | Vallende zieke (Epilepsia) wel geconstateerd, stuipen (Convulsiones), onwillekeurig beven van het ligchaam of van een gedeelte van hetzelve, komplete of gedeeltelijke verlamming, verstandeloosheid, razerzij of onnoozelheid. Bij de nationale militie moeten deze gebreken door volledige certificaten of proefondervindelijk in een hospitaal, bewezen worden. |
In het algemeen moeten, bij het afgeven van certificaten, de toevallen of oorzaken, welke de gebreken veroorzaakt hebben, worden opgegeven, en de teekens welke het karakter van het gebrek duidelijk aanwijzen.
Wanneer men zich van kunst-termen bedient, moet de benaming daarvan in het Nederduitsch daarnevens gesteld worden.
Bij aldien, eindelijk, het getuigenis van den officier van gezondheid, het zij van den gene die de visitatie bij de korpsen doet, of van het hospitaal, werwaarts eene persoon in questie, in een twijfelachtig geval, als anderszins, ter genezing gezonden is, strijdig mogt zijn met dat van de genees- en heelkundigen in den militieraad zitting hebbende, en de kommandant van het korps, waartoe de persoon zal behooren, daarmede oordeelt geen genoegen te kunnen nemen, zal zulks niet weder aan de beslissing van gemelde genees- en heelkundigen onderworpen worden, maar aan die van het Geneeskundig Bestuur; te welken einde zoodanig persoon aan dit bestuur gebragt zal worden, als hij zich niet te verre verwijderd bevindt, of anders door eene commissie van deskundigen door hetzelve daartoe benoemd, zal worden onderzocht, waarna het Geneeskundig Bestuur, naar bevind van zaken, een certificaat zal zenden aan den kommandant, op het welk hij al of niet finaal zal worden aangenomen.
Geapprobeerd bij besluit van den 22sten Maart 1816.
Mij bekend,
(geteekend) A. R. Falck.
Accordeert met deszelfs origineel,
De Griffier ter Staats-Secretarij,
(geteekend) L.H. Elias Schove, L.G.

Bron:
"Bijvoegsel tot het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden", 1816, Volume 2.
Google books, pagina 693 en verder.
